Voorwaardelijke invrijheidstelling is een voorwaardelijke invrijheidstelling die aan een gedetineerde wordt verleend wegens goed gedrag. Dit betekent dat de duur van uw straf wordt verminderd, maar dit kan alleen worden toegepast op het laatste deel van de straf die u voor uw misdrijven had moeten uitzitten.
In alle gevallen wordt de voorwaardelijke invrijheidstelling verleend door de rechter voor het toezicht op de gevangenissen, die als enige aan elke gevangene een voorwaardelijke straf kan toekennen overeenkomstig de bepalingen van de wet.
De wet die in een dergelijke uitkering voorziet, stelt een aantal voorwaarden voor de uitvoering van deze gerechtelijke procedure; deze wet is echter onlangs gewijzigd, waardoor een nieuwe regeling voor de intrekking van de voorwaardelijke invrijheidstelling is ontstaan, die voor de betrokkene gunstiger of minder gunstig kan zijn.
Wat is de nieuwe regeling voor vrijheidsberoving?
Bij organieke wet 1/2015 van 30 maart 2015 tot hervorming van het wetboek van strafrecht (CP) is het stelsel van voorwaardelijke straffen eengemaakt, zodat de proeftijd niet langer een autonome figuur is, maar een modaliteit van die opschorting is geworden.
Tegelijkertijd verliest deze wijziging haar karakter van laatste graad van het penitentiair stelsel, dat was vastgelegd in artikel 72, lid 1, van de organieke algemene penitentiaire wet 1/1979 van 26 september 1979.
Met andere woorden, de voorwaardelijke invrijheidstelling houdt op een vorm van strafuitvoering te zijn en wordt opgevat als een opschorting van de straf, maar daarvoor moet de gedetineerde een gedeelte van zijn of haar straf uitzitten, dat kan variëren van de helft tot ¾ van de straf.
Indien de veroordeelde zich tijdens deze periode van opschorting goed gedraagt en geen strafbaar feit pleegt, wordt het nog uit te zitten gedeelte van de straf ongeldig verklaard.
Zo niet, dan wordt zijn vervroegde invrijheidstelling herroepen indien hij zich schuldig maakt aan ernstige inbreuken op de opgelegde voorwaarden of strafbare feiten van welke aard ook pleegt, en moet hij de resterende straf volledig uitzitten, zonder rekening te houden met de tijd die is verstreken als verrekening van de tijd van de opschorting.
Nieuwe gronden voor voorwaardelijke invrijheidstelling
Met de nieuwe hervormingen heeft de voorwaardelijke invrijheidstelling nu het wettelijke karakter van een schorsing, overeenkomstig het huidige artikel 90, lid 5, van het strafwetboek, waarin ook wordt bepaald dat de regels van de artikelen 83, 86 en 87 van het strafwetboek van toepassing blijven.
Zo zal de voorwaardelijke invrijheidstelling worden herroepen in de volgende omstandigheden als bedoeld in artikel 86, lid 1, onder a), b) en c):
- a) De vrijgelatene wordt veroordeeld wegens een strafbaar feit dat is gepleegd tijdens de schorsing van zijn of haar straf, met als gevolg dat de verwachting waarvoor hij of zij in vrijheid was gesteld niet langer kan worden gehandhaafd.
- b) De in vrijheid gestelde persoon voldoet in ernstige mate of herhaaldelijk niet aan de voor zijn of haar invrijheidstelling vereiste verplichtingen, zoals bepaald in artikel 83 van het strafwetboek.
- c) de in vrijheid gestelde persoon ernstig of herhaaldelijk niet voldoet aan de voor zijn invrijheidstelling vereiste verplichtingen, zoals bepaald in artikel CP.84. CP.
Anderzijds wordt de mogelijkheid van herroeping gehandhaafd wanneer de penitentiaire behandeling voortdurend niet wordt nageleefd of wanneer het risico bestaat dat de bepalingen inzake het gedrag van de in vrijheid gestelde persoon, die in STS 425/2022 van 29 april van de 2e kamer noodzakelijk werden geacht voor zijn sociale reïntegratie, niet worden nageleefd.
Niettemin voegt de hervorming twee nieuwe gronden voor intrekking van de voorwaardelijke vrijlating toe, die voorheen niet bestonden:
- a) indien de in vrijheid gestelde persoon ontsnapt aan de controle van de diensten van de gevangenisadministratie die belast zijn met het beheer van alternatieve straffen en maatregelen, overeenkomstig artikel 86, lid 1, onder b), van het strafwetboek.
- b) Indien de vrijgelaten persoon een wijziging van omstandigheden aantoont waardoor de “prognose” van afwezigheid van gevaar op grond waarvan de voorwaardelijke invrijheidstelling werd verleend, niet kan worden gehandhaafd, overeenkomstig art. 90, lid 5, CP.
De nieuwe hervorming van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan dus gunstig zijn voor gedetineerden die zich voorbeeldig gedragen, maar zware misdrijven kunnen het einde van hun uitkering betekenen.